Audi Q5   Bediening   Warm en koud  Interieurvoorverwarming en -voorventilatie
Geldt voor wagens: met interieurvoorverwarming
De interieurvoorverwarming/-ventilatie kan ook met de radiografische afstandsbediening worden in- en uitgeschakeld.
Inschakelen
Gedurende ca. twee seconden de -knop -1- indrukken om de interieurvoorverwarming/-ventilatie in te schakelen Afb.1.
Uitschakelen
Gedurende ca. twee seconden op de OFF-knop -2- drukken om de interieurvoorverwarming/-ventilatie uit te schakelen.
Batterijen vervangen
Batterij-afdekking van de radiografische afstandsbediening naar achteren eraf trekken Afb.2.
Batterij vervangen. De juiste positie is in het vak van de batterijen gemarkeerd. De vervangende batterij moet dezelfde specificaties hebben als de originele batterij.
Batterij-afdekking weer erop schuiven.
De interieurvoorverwarming/-ventilatie draait na het direct starten zo lang als de bedrijfsduur in het menu is ingesteld. De maximale bedrijfsduur is 60 minuten.
Als u de installatie weer wilt inschakelen nadat de bedrijfsduur is afgelopen, drukt u op de toets -1-.
Zendcontrolelampje
Of het signaal van de radiografische afstandsbediening succesvol wordt verzonden, is te zien aan de kleur en het knipperen van zendcontrolelampje -3-.
Bij succesvol inschakelen met -toets -1- knippert het controlelampje gedurende ongeveer 30 seconden groen. Bij succesvol uitschakelen met OFF-toets -2- knippert het controlelampje rood.
Wanneer de afstandsbediening zich buiten het zendbereik bevindt, knippert het controlelampje langzaam rood. Wanneer er een storing in het systeem is opgetreden (bv. tankinhoud in reservebereik), knippert het controlelampje snel rood. In beide gevallen wordt het signaal niet succesvol verzonden.
Wanneer de batterij van de radiografische afstandsbediening bijna volledig leeg is, brandt noch het zendercontrolelampje noch wordt er een zendsignaal uitgevoerd.
Afstand tot de wagen
Het bereik van de radiografische afstandsbediening is ca. 600 m. Dit bereik kan echter door obstakels (bv. gebouwen) die zich tussen de radiografische afstandsbediening en de wagen bevinden aanzienlijk worden beperkt. Houd de antenne -4- tijdens het zenden naar boven.
De afstand tot de wagen moet altijd groter dan 3 m zijn. Bij te kleine afstanden of bij gebruik van de radiografische afstandsbediening in de wagen kan het tot storingen komen.
Milieu
Lege batterijen moeten in het belang van het milieu worden ingeleverd.